nieuwsbrief

Wij verzenden regelmatig nieuwsbrieven. Meld u aan om op de hoogte te blijven van onze activiteiten.
acteurs en zangers
bezoekers
Theater in de regio,
Cultuur om de hoek!
Dagboek van een Dienstertje
PDF Afdrukken E-mailadres
De Ravensteinse schrijver Erik Karel de Vries vond op zolder het dagboek van Elise van der Wal. Zij was 200 jaar geleden dienstertje in het Raadhuis onder schout mr. Kleinefeldt. Dit dagboek vormt de inspiratiebron voor het historisch muziektheaterspektakel dat in september 2010 ter gelegenheid van het 650 jarig bestaan van Ravenstein zal worden opgevoerd.
 
15 februari 1808 PDF Afdrukken E-mailadres

Eindelijk! Nú weet ik wat ons vrouwen voor mannen onweerstaanbaar maakt: de begeerte voor een ándere man. Ik heb vandaag met twee mannen gezoend. Het was me te doen om die laatste zoen, de zoen van Christiaan, maar zonder de eerste, de zoen van de slagerszoon, had ik zonder twijfel naar die tweede kunnen fluiten!
Rustig Elise. Bij het begin beginnen. Vanochtend kreeg ik vrijaf van de schout om de vrouwen van het Sint Barbaragilde te helpen bij de verzorging van enkele soldaten. Ze hadden gevochten in het de leger van Napoleon en waren vannacht teruggekeerd. Te voet! Uit Spanje! De barre reis had máánden geduurd en ze waren volkomen uitgeput! Bij Parijs hadden ze hun versleten laarzen in de Seine gesmeten en waren blootsvoets verder gesjokt.
Toen ik de ziekenzaal van het kasteel binnenstapte herkende ik dadelijk Thomas van Breda, de slagerszoon. Zijn vroegere puistenkop ging schuil onder een dichte, zwarte baard. Hij leek wel een oude man van veertig!
Terwijl ik één voor één de steentjes uit zijn voetzolen peuterde –hij schreeuwde nimmer! - vertelde Thomas over de verschrikkingen van Madrid, waar tijdens de intocht van Napoleon honderden Spaanse opstandelingen voor zijn ogen werden afgeslacht. De hele dag door. Nadat ik zijn voeten had verbonden pakte Thomas me bij de arm en vroeg of ik hem wilde scheren. Ik zei dat ik dat nog nooit had gedaan, maar Thomas zei dat er niets aan was. Noem dat maar niets! Scheren is heel opwindend! Langzaam kwamen zijn volle lippen onder het mes tevoorschijn. Lippen die erom vroegen te worden gekust. Thomas had zijn ogen dicht, hij zag me niet aankomen. Het smaakte naar… ik weet het niet. Het ging allemaal zó snel. Ik rende weg en kwam hijgend tot stilstand bij de grote pomp op het plein. Het eerste wat ik dacht was: dit moet ik aan Christiaan vertellen!
Ik vond hem onder de Maaspoort, verdiept in een boek over zijn grote held Napoleon. ‘Het zal je wel koud laten,’ zei ik ‘maar ik heb net iemand gezoend die voor die Napoleon van jou gevochten heeft. Een echte vent, met een baard. Niet zo’n studiepik als jij die ‘Au!’ roept als je hem onder zijn neus kietelt.’ En toen heb ik hem keihard in zijn neus geknepen. Hij schreeuwde het uit: ‘Moet ik je bewijzen dat ik een man ben? Is dat wat je wilt?!’
‘Hoe wou je dat dan doen? Slapzak!’ schreeuwde ik. Nou ja…

Christiaan zoent als een dier, gulzig en wild. Na het zoenen wierp hij zich van me af en liep woedend naar huis.

 
12 maart 1808

Vanochtend ging het bijna mis. Het was zijn eigen schuld! Ik kon er niets aan doen! Als Christiaan me niet wil zien moet hij maar naar een andere bakker gaan. Niet die in de Marktstraat waar ik iedere ochtend gesuikerde broodjes haal. Klokslag zeven uur. Gesuikerde broodjes voor meneer. ‘Zonder koffie en gesuikerde broodjes kom ik ’s ochtends niet op gang,’ zegt de schout altijd. En dan knijpt ie even in mijn billen (als mevrouw Hortense niet in de kamer is), alsof mijn billen gesuikerde broodjes zijn. En dan lacht ie zijn gele tanden bloot. Nee, dan Christiaan. Christiaan heeft stralend witte tanden. Dat weet ik zeker. Al heb ik hem nog nooit zien lachen. Zeker vanochtend niet. Hij probeerde mijn blik te ontwijken. En ik de zijne. Hij begreep best dat hij niet boos op me kon zijn. Ik had hém niet achtervolgd. Hij had míj achtervolgd… ditmaal. Zo zou je het kunnen zeggen. Het is nu een week geleden dat hij me op het kerkhof opeens bij mijn arm greep. Hij legde bloemen bij een graf en ik had me verstopt bij de poort. ‘En nu is het afgelopen,’ siste hij. Zijn ogen spuwde… Nee, geen vuur. Bliksemstralen...! Christiaan heeft prachtige felblauwe ogen, als enige in het leerlooiergezin. Ik weet dat zijn moeder dezelfde blauwe ogen had. Dat zag ik op een portretje dat Christiaan in de lade van zijn nachtkastje bewaart. Er liggen twee portretjes, een van zijn moeder en een van Napoleon Bonaparte, zijn grote held. Ik kon nog juist op tijd via het slaapkamerraam ontsnappen toen ik voetstappen op de trap hoorde. Wat zou Christiaan gedaan hebben als hij me betrapt had in zijn kamer? Zou hij me geslagen hebben? Zou hij de schutterij hebben opgetrommeld?! Vannacht droomde ik dat Christiaan op me toe stapte met die woedende blauwe ogen… Hij grijpt me bij mijn arm en trekt me naar zich toe. Hij doet me pijn. Hij brengt zijn lippen tot vlak bij de mijne en…! Klop! Klop! Klop! Mevrouw Hortense maakte me wakker; wat ik nog zo laat op bed deed? Dat ik naar de bakker moest.

Ik weet dat Christiaan van me houdt. Hij zal het niet toegeven. Nooit. Hij zal me er eerder om vervloeken, zoals laatst op het kerkhof. ‘Ik wil dat je ophoudt me te achtervolgen,’ snauwde hij. Hij deed me pijn. Ik bestond voor hem. En toen liep hij weg met zijn boeken onder zijn arm, het pleintje over naar de Latijnse School. Wat moet een leerlooierzoon op de Latijnse School zou je zeggen? Zijn vader moest er ook niets van weten, eerst, maar nu zal hij trots zijn. Christiaan is de knapste van zijn klas. Hij kent het hele Nieuwe Testament uit zijn hoofd, in het Frans! De taal van zijn held Napoleon. Dit jaar zal hij Koem Luda afstuderen (dat is Latijns). Christiaan is beroemd in heel het land van Ravenstein. Zelfs meneer de schout kent hem bij naam. Míjn Christiaan! Ik weet het nu zeker. Zoals hij zijn blik van me afwendde bij de bakker... Hij kan het niet meer ontkennen… Hij houdt van me!

 
13 mei 1808 PDF Afdrukken E-mailadres

U wilde niet naar me luisteren mevrouw Hortense, u liet me niet eens uitpraten! Maar eerlijk: ik wist werkelijk niet dat meester Kleinefeldt achter het schilderij in zijn werkkamer een ander werkje verborgen hield. Heus niet. Het viel er zomaar in ene achter vandaan, terwijl ik stof afnam.
‘Pas d’r op! Alleen de stof van de lijst afnemen! En van het doek afblijven!’ Zó had u het mij opgedragen en precies zo heb ik het gedaan. Maar opeens zweefde dat werkje op het tapijt. Ik kon er mijn ogen niet vanaf houden. Ik wílde wel, maar ik kón het niet! Het kwam door dat tafereel: die twee naakte dames (of waren het geen dames, maar… wat zei u nou… wíchten). Wichten die elkaar wellustig, zoals u zei, betastten, zoals u… zoals u zei. (In de tieten knijpen, zou ik zeggen, want ik zeg de dingen altijd gewoon zoals ze zijn.)
Maar waar ik mijn ogen echt niet van los kon maken was dat derde wicht dat stond toe te kijken. Dat was geen wicht, maar een dame in een witte japon met blauwe biesjes. Krek dezelfde japon die de meester, uw echtgenoot, voor u in Parijs heeft laten maken en die u juist had aangetrokken. Maar dat dorstte ik daarnet niet te zeggen, terwijl ik heus wel zag dat u het ook gezien had. U verborg de japon dadelijk onder uw stola en uw wangen kleurden rood. U keek met die blik die ik ken van al die keurige dames, die des zondags na de kerk in groepjes huiswaarts keren, terwijl hun mannen in de herberg zitten en plezier maken.
Nu we het er toch over hebben… Waarom is het immer zo dat de heren in Ravenstein het leven zo luchtig tot zich nemen? Dat zij zorgeloos lachen en bier drinken, terwijl hun dames met beschaamde blikken bijeenklitten om zich te verexcuseren voor het gedrag van hun mannen? Ze praten met bedeesde stemmen over de deugden van hun kroost en lijken het lijden van de hele wereld op hun schouders mede te dragen.
Als ík ga trouwen met Christiaan dan zal ik er wel voor waken zo’n vrouw te worden. Dan feest ik vrolijk met hem mee! Met mijn man! Of desnoods zónder hem... Christiaan zie je niet in de herberg, die is altijd aan het studeren. Hij heeft geen tijd om in de herberg te zitten, hij heeft zelfs geen tijd voor mij, nu... Maar later wordt dat allemaal anders. Dan wordt ie hoger dan wie ook in Ravenstein. Hoger dan de schout!
En dan hoef ik nooit meer stof af te nemen.

 
21 mei 1808 PDF Afdrukken E-mailadres

De kasteelklok slaat twee maal en ik lig nog altijd op bed. Een knellende band boven mij ogen. Maar niet alleen mijn hoofd, mijn hele lichaam doet pijn. Mijn moeder maakte me zojuist wakker. Ze kneep in mijn tenen en stond maar te lachen. Het lijkt wel of ze trots op me is dat ik zoveel gezopen heb. Alsof ik er nu pas bij hoor. Maar ik voel geen trots, het enige wat ik voel is schaamte. Ik wil deze nacht zo snel mogelijk vergeten. Vooral die blik in zijn ogen. De walging.

Het was feest in de herberg. De oudste broer van Christiaan, Beers, werd tot keizer van het schuttersgilde Sint Barbara gekroond. Keizer! Gisteren schoot hij voor de derde keer achtereen de vogel uit de schutsboom. Dat was in zeventig jaar niet meer gebeurd. Beers was trots als een pauw en kon niet ophouden met rondjes geven. Iedereen was er. Niet alleen alle gildebroeders in hun blauwgele uniformen, maar ook de oude Beers. De tranen stonden in zijn ogen toen hij al dat zilver op de borst van zijn oudste zag schitteren. Er werden liederen gezongen en er werd gedanst. Eerst danste iedereen met iedereen, maar toen het later werd bleef Beers om me heen dralen. Zijn blik was waterig en vaag, maar ik wilde hem niet teleurstellen. Het was zíjn feest. Misschien was het ook omdat ik me schuldig voelde. Christiaan had zich de hele avond niet laten zien. Hij houdt niet van kermis en dronken mensen, maar hij had best de moeite kunnen nemen om zijn broer te feliciteren. Het kan soms zo’n onbehouwen zak zijn!

Beers is groot en sterk. Hij drukte me stevig tegen zich aan. Ik voelde zijn manlijkheid en kreeg zin om me helemaal te laten gaan. Toen ik met hem naar buiten glipte, was ie daar opeens. Bij de pomp. Christiaan. God weet hoelang hij al naar binnen had staan gluren. Hij zei niets. Hij keek me alleen aan, met een blik alsof ik een stuk stront was. ‘Heb je niets te zeggen tegen de keizer!’ schreeuwde Beers. Christiaan gunde zijn broer geen blik waardig. Hij bleef maar naar mij staren. Beers stampte woedend naar binnen en kwam even later terug met zijn geweer. ‘Ik schiet je kop d’raf!’ Hij richtte op de voeten van Christiaan en schoot. Christiaan deed niets. Zijn ogen lieten me niet los. Toen draaide hij zich langzaam om en liep de nacht in. Alles was kapot. De gildebroeders pakten Beers zijn geweer af en sleepten hem naar binnen. Hij bleef maar vloeken, wat hem bijna zijn zilver kostte. Hoe ik thuis ben gekomen weet ik niet. Ik weet wel dat ik alleen was toen ik in mijn bed kroop.

 
28 februari 1809 PDF Afdrukken E-mailadres

En ik steeds denken dat Christiaan een rechtschapen, brave Hendrik is. Vergeet het maar. Een Judas is het, een vuile verader. Donder toch op met je geleuter over vrije, blije, gelijke… gelijkheid en… boeren… broederschap. Niets broederschap! Je denkt alleen aan jezelf Christiaan Beers! Misschien een beetje aan mij, maar vooral aan jezelf!

Eindelijk weer eens een avondje zonder gedoe, meende ik, toen je me vroeg een eindje te gaan wandelen. Ik dacht wel: Waarom helemaal naar de Groenendijk bij Haren in die vrieskou? Waarom niet gewoon met mijn billen tegen het kloostermuurtje, dat is toch veel romantischer. Maar jij wist dat er iets ging gebeuren vanavond. Jij wist dat die uit Herpen de dijk wilden doorsteken. Jij moest en zou ze op heterdaad betrappen en dan alles aan de meester verklappen. Niet voor het geld. Nee, alleen om een wit voetje bij hem te halen. Een vieze kontlikker. Dat ben je!

Al was het wel lief om mij te laten delen in de beloning. Ik had het zo koud en jij zei: ‘Kom, we gaan samen iets eten in de herberg. Dat hebben we wel verdiend.’ Eerst wilde ik niets, maar jij plaagde me door in je biefstuk te knijpen. Het vlees oogde zo sappig dat het water me in de mond liep. Hoe kon ik nog langer weigeren?

Nu ik in mijn warme bed lig, moet ik alsmaar denken aan die arme Herpenaren, door jou… door ons verraden en in de kerkers van het kasteel gesmeten. Het water staat je daar tot de enkels, zeggen ze. En ze hadden al zo last van natte voeten. Maar niet alleen Herpen, bijna het hele land van Ravenstein vecht al weken tegen het water van de Beersche Maas dat vrij over de akkers stroomt. Wij in de vesting zitten veilig en droog achter onze dijken. Soms schaam ik me wel eens dat we het hier in Ravenstein zo goed hebben. Natuurlijk hoor je ze bij de bakker wel klagen over hoge accijnzen en zo, maar het is toch alles níets vergeleken bij de ellende van die arme boeren uit de dorpen om ons heen.
In de herberg, aan een tafeltje naast ons, zaten twee rijke stinkerds van landeigenaren tevreden hun pijpje te roken. Zij hebben de eerste pacht al binnen dit jaar, maar dat hun pachters honger lijden en straks geen hooi hebben voor hun koeien kan ze niets verdommen. Geen wonder dat ze in Herpen een pesthekel aan ons hebben. Ik haat mezelf om wat ik gedaan heb. Het is gemeen en onrechtvaardig. Wat een heerlijk avond… Welterusten.